De poezenkaravaan.

Ik ben Brandaan, de poezenherder,
Miauwend en snorrend trekken wij rond;
Zo dwalen wij almaar verder en verder,
Niet in het minst begeleid door een hond.

Mijn kudde telt honderden poezen,
We zijn al maanden op weg;
Soms liggen we uren te soezen,
In 't zonnetje achter de heg.

Onze heide staat niet op de kaarten,
Dus zijn we voortdurend alleen;
Een woud van wuivende staarten
Zover ik kan zien om mij heen.

Daar kabbelt de melk als een beekje,
En 't kattebrood groeit aan de bomen;
Hier blijven we dus nog een weekje,
Verzonken in vredige dromen.

Ook staat op de heide een huisje van steen
En daar gaan we 's avonds naar binnen;
Dan leggen de poezen zich over mij heen,
Begeleid door een donderend spinnen.

't Is stil overal, het heidekruid geurt
Ach laat de wereld maar waaien;
Het kan me niet schelen wat of er gebeurt,
Zolang ik maar poezen kan aaien.

Rudy Kousbroek