Raadsel
De kleine oude heer zat opmerkzaam naar de rivier te kijken toen ik naderde en naast hem op de bank plaatsnam. Omdat het dorp begrensd is, kende ik hem al een beetje. Een stille weduwnaar is hij, voormalig horlogemaker, maar nu al zeer lang bezig aan een oude dag waarin hij zich schuchter aan de kunst is gaan wijden. "Zo'n beetje een zondagschilder", had hij me bij een vorige gelegenheid bekend. Onveranderlijk in correct zwart gekleed, gelijkt hij, met zijn peinzende blik, op een oude rechter die al vanaf zijn benoeming zijn beroepskeuze betreurt, omdat hij te laat merkte dat het dunne laagje "recht" waar ze destijds aan de universiteit zo hoog van opgaven, een moeras van twijfels bedekt waarover toen door de professor gezwegen is. Zijn ogen zijn zeer oud maar geenszins uitgetwinkeld, en toen hij me deze keer aarzelend vroeg of ik zijn schilderijen misschien wou zien, antwoordde ik bevestigend, want zijn melancholieke waardigheid boeit me. Samen liepen we op, zwijgend, terwijl ik spon aan de waarderende tekst die me straks zou dienen te ontvallen. Een lichte angst begon bezit van mij te nemen, hij leek zo broos en kwetsbaar.
Eenmaal in zijn huis geraakt, zag ik dat mijn angst ongegrond was geweest, want hij toonde me een wand schilderijen waarin ik zonder moeite datgene terugvond wat me op die bank deed besluiten met hem mee te gaan. Veel schoons uit de omgeving, kleine verdroomde landschapjes, toevertrouwd aan het doek met een verfijnd gevoel voor stijl, en met de bescheidenheid van een man die eigenlijk vooral schildert uit de behoefte om "dank je wel" te zeggen voor het aanschouwde. Mijn woorden van lof maakten hem wel blij, dat kon je zien, en een beetje uitleg wou hij best geven.
"Dit hier, u weet zeker wel dat ze daar nou zo'n betonnen gebouwtje hebben neergezet? Maar dat zet ik er niet op, dat schilder ik niet". Het klonk niet uitdagend, treurig eerder, en tegelijk een beetje verdedigend, als vreesde hij dat ik hem hard zou aanvallen over zijn gebrek aan accuratesse.
"En hier, die korenschoofjes. Die maken ze nou niet meer zo." Weer op die toon, maar tegelijkertijd bracht het me te binnen wat nostalgie ook weer betekende vóor het zoiets als "handel in tweedehands goederen" werd. Hij toonde me een paletmesje.
"Hier doe ik het wel eens mee. Ja, niet altijd, want het is onzuinig werken", zei hij "Het is een dure liefhebberij, mijnheer".
"Hebt u nooit geëxposeerd?" suggereerde ik. Hij keek naar de grond.
"Tja, dat hebben ze wel gevraagd van de gemeente. Maar ik vind het eigelijk niet goed genoeg. En dan, zo'n opening..." Zijn vermoeide gebaar was veelzeggend. Ik bracht in het midden dat de verkoop van schilderijen hem de middelen zou verschaffen om ongebreideld het paletmes te kunnen hanteren. "O nee", zei hij opgelucht, "ik zou toch overal "niet te koop" bijzetten". Dat wist hij in ieder geval zeker. We waren nu bij het doek dat nog op de ezel stond, onvoltooid. Een winters bos, zeer doorzichtig, met veel grijs. Hij keek er lang naar, gebiologeerd, en het leek of hij me vergeten was.
"Het is zo wijd", mompelde hij. Het klonk nadenkend. De vraag die erin doorklonk verwees naar eenzelfde raadsel als waarop die rechter in vroeger jaren telkens moet zijn gestuit, maar een antwoord was nu niet zo nodig meer.
Toen ik afscheid had genomen en buitenstond, naderde op de weg zijn huishoudster, een ronde, gezellige vrouw die altijd een beetje kijkt alsof ze een poes aait.
"Heeft hij u zijn schilderijen laten zien?" vroeg ze al van verre. Ze zette haar tas neer waarin een rol beschuit intiem omstrengeld lag door een nog maagdelijke kasteelroman, en zocht naar haar sleutels.
"Ach ja, het houdt hem bezig" vergoeilijkte ze met een lachje, en ze verdween in het huis. Door het raam kon ik de oude nog zien. Hij stond voor de ezel en staarde naar het raadsel.
KRONKEL