HOGER OP

Des middags stiet ik voor de deur op het nieuwe echtpaar dat Maandag boven ons is komen wonen.

'Morgenavond moet u eens komen kennismaken,' zei de man, een uit zijn heupen acterende zoon van Boris Karloff

'Graag,' sprak ik.

'Uw vrouw kennen we eigenlijk al uit de stukjes!' riep de dame, met een stem als rose toiletpapier. Ik lachte maar mee, hoewel het pure onzin is. Want je zegt toch ook niet tegen Shakespeare: 'Wat hóór ik, heeft uw oom uw pa vergiftigd?' alleen omdat het in 'Hamlet' staat?

'We zijn voor morgen uitgenodigd,' zei ik 's avonds tegen mijn vrouw, maar zij legde de vinger op de lippen en fluisterde: 'stil, ze hebben ruzie.'

Nu kwam het prachtig uit. De kinderen waren naar een partijtje, waarvan ze pas om tien uur zouden terugkeren en wij hadden niets dringends omhanden.
Dadelijk schoven wij dus boeken, couranten, theekoppen en breipennen terzijde en gingen muisstil zitten luisteren, want wij hebben gelukkig allebei een heel lelijk karakter.

'Koeiekop!' riep de vrouw. 'Ga maar naar je mooie moeder, die me op de begrafenis van je fijne ome zo smerig heeft beledigd. Toe, ga maar. Of moet ik eerst de deur voor je stomme kanus openzetten?'

'Rong rong,' antwoordde de man. 'Rong rong rong rong.'

'Hij is niet te verstaan,' zei ik, geërgerd of we in de schouwburg zaten.

'En je mooie broertje met zijn lila dasjes en zijn vieze zaakjes,' schreeuwde de vrouw boven.

'Rong rang,' sprak de man. 'Rong rang rilla.'

'Zo gaat het niet,' fluisterde mijn vrouw. 'je mist de helft. Laten we het eens in de gang proberen.'

Nou, dat scheelde een heel stuk. De vrouw hoorde je nu of je er naast stond en de man zei duidelijk: 'je zal je lieve Fritsje bedoelen met zijn rong rang ril rong.'

Er zat duidelijk vooruitgang in.

'We moeten wat hoger zien te komen,' zei ik.

Nu staat er gelukkig een grote rommelkast in onze gang, waar wij zonder al te veel moeite opklommen. Dat was het!

'En wou je soms beweren dat hij niet geweest is, toen ik in Londen was?' riep de man glashelder.

'Zie je wel?' zei ik, triomfantelijk naast mijn vrouw op de kast gezeten. Ze knikte gelukkig.

'En wat doet meneer koeiekop in Londen?' klonk het boven.

Nog een vol uur luisterden we geboeid en hoorden een weelde van informaties, die ik om redenen van discretie natuurlijk niet kan oververtellen. Omdat het een hele zit was, haalde ik de thee ook op de kast en een kussen, want mijn vrouw was languit gaan liggen - ze vond het zo hard.

Tegen tienen vielen ze stil. Ze waren zeker moe.

'Laten we maar naar de kamer gaan,' zei mijn vrouw, 't is afgelopen.'

Ze liet zich op de grond glijden.

'Ik blijf nog even,' zei ik, het kussen onder mijn hoofd leggend. 'je kunt noacute;óit weten...'

'Toe nou - de kinderen komen dadelijk thuis,' sprak ze. 'Daar bellen ze al...'

Maar toen ze opendeed, was het de bovenbuurman.

'Hebben jullie soms een lichtpenning ?' vroeg hij.

Je kon helemaal niet aan hem zien dat hij juist zo'n twist had uitgevochten. Somber zag hij mij daar bij het plafond liggen en zei: 'Hallo.'

'Hallo,' antwoordde ik.

'Ligt u op de kast?' vroeg hij.

'Ochja...' zei ik.

'Waarom eigenlijk?' hernam hij.

"t Is lekker warm, ' sprak ik. 'Warmte kruipt altijd naar boven.'

'Dat wel,' zei hij. 'Maar is het niet ongeriefelijk?'

"t Went,' antwoordde ik.

'Vreemde gewoonte,' peinsde hij. 'Dáár moest u eens een stukje over schrijven.'

Maar het stond er al in.