Er was eens een mannetje die heel graag een boek wilde schrijven. Al z'n ooms, tantes, neven, nichten hadden al eens een boek geschreven, soms zelfs meer dan één. Ook in z'n aangetrouwde familie wemelde het van de schrijvers. Op verjaardagsfeestjes waar de hele familie bij elkaar kwam vroegen ze 'm wel eens: "hoe is 't nou met je boek?" Dan moest hij bekennen dat er nog geen letter op het papier stond. Hij kreeg steeds meer het gevoel dat hij op die feestjes gemeden werd, iemand die geen boek schrijft, stel je voor. En dat in deze familie!
Op een mooie dag in april zat er opeens een lichtgroene bal, ergens midden in z'n hoofd. Niemand kon in z'n hoofd kijken, hij wist het dus alleen maar zelf. Inspiratie, dacht hij. Het zei tegen z'n vrouwtje: "nu ga ik schrijven".
Het vrouwtje zei: "je doet maar, maar niet aan mijn tafel. Die heb ik nodig voor eendenborst, kippenkont en slangenstaart, dat moet kattenvoer worden".
Het mannetje dacht diep na. De tafel was verboden terrein, waar moest hij dan schrijven? Plotseling herinnerde hij zich dat hij de week daarvoor een heel lelijk tafeltje gemaakt had. Zo snel als zijn beentjes hem dragen konden rende hij naar het tafeltje. Maar jammer, jammer, het stond vol met vreemde apparaten. Toen verscheen er opeens een toverfee, Amélie Poulain heette ze. Die toverde een prachtige plank, die precies op de stoelleuningen paste. "Dat zal je schrijftafel zijn, mannetje", sprak ze en toen was ze weer verdwenen.
Het mannetje ging zitten en begon te schrijven. Na een bladzij merkte hij dat de lichtgroene bal al aardig gekrompen was. Voor één blaadje was die bal wel groot genoeg, maar twee? En dan een heel boek? En er zijn eigenlijk al veel te veel boeken, bedacht het mannetje. Ik stop er maar mee.
Toen het mannetje de volgende morgen wakker werd dacht hij meteen aan het tafeltje: 'eens gauw kijken of 'ie nog zo lelijk is'. Ja hoor, het tafeltje was nog niets veranderd.
"Goedemorgen, Tafel, wat ben je toch lelijk"
"Dag meneer, gelukkig bent u erg mooi"
Hoewel het mannetje nogal gevoelig voor geslijm was ging dit hem toch te ver, hij besloot Tafel maar eens in de open haard te stoppen.
"Tafel, sorry hoor, maar je gaat in de fik" zei hij, een beetje angstig, want je weet maar nooit hoe zo'n tafeltje dat opvat. Nogal afstandelijk, in dit geval: "Denkt u wel aan al dat CO2 wat dan in de atmosfeer komt? Dat heb ik allemaal voor u vastgehouden toen ik nog in boomvorm in het bos stond".
Daar had het mannetje niet aan gedacht. Voor het slapen gaan las hij altijd een kwartiertje in het Kyoto protocol, hij wist dus wel dat het erg slecht was, CO2 maken. "Tafel," zei hij, "ik zal je dan maar niet verbranden, maar kan je niet wat mooier worden? Die kruiskopschroeven, dwars door je blad in de poten, dat kan toch eigenlijk niet?"
Dat had hij beter niet kunnen zeggen. "Wie heeft er godverdomme die schroeven in m'n blad gedraaid?" schreeuwde Tafel. Het mannetje wist niet wat hij nu moest zeggen, want eigenlijk had Tafel wel een beetje gelijk. Hij dacht, ik moet hem zien af te leiden. "Je bent wel wat grof in de mond, Tafel. En sinds wanneer kunnen tafels eigenlijk praten?"
Tafel zei niks, hij deed gewoon alsof hij helemaal niet praten kon. Na een tijdje werd die zwijgende tafel teveel voor het mannetje, hij smeekte: "Tafel, zeg nou alsjeblieft wat". Op dat moment kwam het vrouwtje binnen. Die hoorde dat het mannetje tegen de tafel praatte. "Zo gek als een deur" mompelde ze binnensmonds. Dat hoorde Deur, die fluisterde meteen: "kijk naar je eige". Daar schrok het vrouwtje van, ze keek wel graag naar d'r eige, maar om dat nou van Deur te moeten horen, dat is niet leuk. 'Wegwezen' dacht ze.
"Kom mee, boodschappen" zei het vrouwtje tegen het mannetje, en ze gingen er op uit. Toen ze terugkwamen zagen ze Tafel grijnzend voor het raam staan. Even later begrepen ze waarom: Deur liet ze niet meer binnen. Gelukkig hadden ze nog een holletje in het bos, zonder deuren of tafels, waar ze konden wonen. Daar gingen ze heen en ze leefden nog lang en gelukkig.